aan het woord
‘Als een lot uit een verziekte loterij’
Door mijn uithuisplaatsing zag ik hoe kapot het Jeugdzorgsysteem is
Het woord ‘uithuisplaatsing’ heeft iets machteloos, klinisch en abstracts. Tegelijk is het beeldend genoeg dat mensen schrikken wanneer ik zeg vroeger uit huis te zijn geplaatst. Als ik dan toevoeg dat het ook mijn keuze was, ontstaat vaak verbazing. De situatie waarin ik thuis zat, of eerder al onze situaties bij elkaar, werd onhoudbaar onder één dak. Mijn moeder zat nog midden in de vechtscheiding met mijn vader, mijn zus zat in een uitzichtloze strijd met haar eetstoornis en ik voelde de zwarte deken om me heen steeds zwaarder worden. Jaren was alles geprobeerd om een uithuisplaatsing te voorkomen en toen werd het 16 december 2015.
De afdelingsleider klopt op de deur van het lokaal. Of ik even mee kan lopen. In zijn kamertje vraagt hij me te gaan zitten en krijg ik een telefoon in m’n handen. ‘Hey, met Inge. Ik heb een plekje gevonden, meis. Vanavond slaap je niet meer thuis.’ De rest hoor ik niet. Eenmaal thuis vind ik een mix van immens verdriet, boosheid, verwijt, schuld, onvermogen, liefde en vraagtekens. Inge, mijn gezinsvoogd, vraagt me te gaan inpakken. Een complete ‘hoe dan?’ komt over me heen. Wat neem ik mee? Hoe lang blijf ik weg? Kom ik überhaupt hier terug? Praktisch denk ik niet. Ik pak zoveel mogelijk in van wat het mijn kamer maakt. M’n zus komt met een betraand gezicht binnen, geeft me een knuffel en een lampjessnoer. “Zodat je me niet vergeet.” In dat moment zit net zoveel liefde als rouw.
Uit huis
Het is al donker als ik die avond met twee overvolle tassen, een krat en Inge op de stoep voor een hoekhuis sta wat tot dan toe gewoon een grachtenpandje met vitrage is. Ik weet me geen houding te geven, geef iedereen een hand en stel me voor. Inge neemt al snel afscheid en dat is het: ik ben uit huis geplaatst. Naar zeggen krijg ik het mooiste kamertje van het huis. Dat houdt in: hoge kille witte muren, een tafel, stoel, bed en kast, én uitzicht. De kerstlampjes hangen boven de straten en met de lichten uit, vergeet je waar je zit.
De eerste weken kom ik alleen voor het nodige uit mijn kamer: eten, naar school gaan, het dagelijkse gesprekje met de leiding, de was en even snel douchen. School krijgt extra veel prioriteit. Het is de enige controle die ik heb. Na een tijdje worden groepsgenoten soms voorzichtige vrienden, durf ik me om te draaien op de krakende waterdichte matrasbeschermer en ga ik naar de wc wanneer ik moet. Na 2 maanden verhuis ik naar pleeggezin nummer 1. Het is meer een huis dan een thuis; geforceerd en gemaakt voelt het. Na 5 maanden verhuis ik naar pleeggezin nummer 2. Hoewel het daar ook echt niet altijd goed gaat en we regelmatig clashen, heb ik er ook fijne momenten. De liefde is er; we spreken alleen niet dezelfde taal. Het is een thuis met houdbaarheidsdatum.
Een verziekte loterij
Al met al kom ik er redelijk doorheen. Het voelt alsof ik het lot trek uit een verziekte loterij. Ik zie waar het systeem faalt, maar raak niet verstrikt in het web dat Jeugdzorg heet. De beschreven maximum maand verblijftijd op de crisisopvang ga ik met één maand voorbij. Zo gek is dat niet. De een woont er al een half jaar, anderen zitten er voor de tweede keer of zijn van crisisopvang naar crisisopvang verhuisd en weer anderen zijn de tel kwijtgeraakt.
Jesse vergeet ik niet meer. Al 10 jaar woont hij in open- en gesloten crisisopvangen, bij vrienden, op straat en sporadisch bij een pleegzorgplek. Thuis is voor hem allang niet meer persoonlijk, maar constant veranderend en praktisch. Ook het 12-jarige meisje dat op een ochtend aan de ontbijttafel zit, gaat niet van m’n netvlies. Ze heeft die nacht huilend en roepend op het crisisbed gelegen; een opklapbed in een lege kamer die voor maximaal 2 nachten beschikbaar is voor wie echt geen plek kan krijgen. Die ochtend is er niks meer over van welk kind ooit ook in haar zat. Ze staart leeg voor zich uit en niemand dringt tot haar door. De angst om geen verlenging van verblijf te krijgen en door het tekort aan plekken op een gesloten opvang te komen, is valide en regelmatig aanwezig. Net als wantrouwen naar leidingen door eerdere ervaringen en niet gehoord voelen door overbezette en constant wisselende gezinsvoogden.
Heiliger dan heilig
Intussen is dit bijna 10 jaar geleden. Toen ik gister bij mijn moeder aan de keukentafel vertelde over dit stuk, viel er een stilte. Het is en blijft de zwartste dag uit haar bestaan en toch ziet ze nu ook dat het niet anders kon. Zelf kan ik soms maar moeilijk terugkomen bij de pijn uit die tijd. Een stuk verwerking door jaren therapie, een groter stuk dankbaarheid voor hoe het is gegaan en gaat. Met zowel mijn moeder, zus, vader en tweede pleegouders heb ik goed contact en komt er steeds meer herstel. Ondanks dat is er toen een scherpe angst ontstaan waarvan ik twijfel of die ooit weggaat.
Mijn huidige thuis is er eentje op de zevende verdieping van een flat in Gouda. Een studiootje dat ik nu 5 jaar deel met mijn vriend en knuffelpoes. Het gebeurt niet zelden dat ik vol schiet van de intense dankbaarheid die ik voor dat plekje voel. Voor de foto’s aan de muur, voor een keuken waar ik in kan koken wat ik wil, voor een douche waar ik onder mag staan tot de boiler op is, voor een bed waarin ik eindeloos kan draaien, voor een bank waar ik op mag huilen, voor een balkon waarvandaan ik het blauw achter het grijs tevoorschijn zie komen. Mijn thuis is heiliger dan heilig en daar ligt mijn allergrootste angst. Wat als dat thuis wankelt? Als ik moet verhuizen? Als thuis niet meer een plek is waar ik altijd kan terugkeren? Op dagen dat de mentale lucht niet meer zo helder blauw is, is dat waar mijn gedachten heengaan. Als dit overgebleven is bij mij, hoe is het dan bij Jesse? Bij dat 12-jarige meisje? Bij al die kinderen en jongeren die dit lot niet hadden?
In gesprek over de gelaagdheid van de Jeugdzorg casussen binnen het toeslagenschandaal - Avanti x De Nieuwe Bibliotheek
Er gaat veel in de Jeugdzorg goed, maar ook regelmatig faalt het systeem. Het toeslagenschandaal is een ander voorbeeld van hoe een in de kern goedbedoeld systeem zoveel burgers faalt die juist baat hebben bij de goede werking ervan. Initiatieven en instanties om deze falende systemen te herstellen zijn er genoeg. Echter raken deze bureaucratische oplossingen vaak juist aan het trauma, mist de individuele benadering en lijkt elke poging eruit te komen juist de problematiek verder vast te zuigen. Op 5 oktober organiseert Avanti na aanleiding van de film De Jacht op Meral Ö. een nagesprek over de gelaagdheid van Jeugdzorg casussen binnen het toeslagenschandaal. Hoe heeft financiële stress invloed op de gezinssituatie? Hoe gaat het verder dan een rekening die op de mat valt? Hoe is het om gedupeerde van het toeslagenschandaal te zijn en ook nog in aanraking te komen met Jeugdzorg? En wat is nodig om in deze falende systemen menselijkheid en vertrouwen weer de boventoon te laten voeren?