aan het woord
Geschiedenis geeft een plek karakter
We hoeven niet te blijven poetsen tot het glimt
Het is niet aan mij om te dicteren wat geschiedenis is, maar een ding is zeker: een groot deel van die van mij ligt in Almere. Ja, die stad van beton en baksteen, van doorzonwoningen, rust en eenvoud, een nulpunt in de verhalen van vele families. Want iedereen kwam hier op een gegeven moment, iedereen is hier opnieuw begonnen. En voor niemand is dat eeuwen geleden.
De Shalmashi’s kwamen naar Almere toen ik twee was. Mijn allereerste, vage herinneringen komen uit deze polder. Ik plukte narcissen langs de kade van het haventje in het centrum. Het is het eerste beeld uit mijn hele leven, misschien, aan de hand van mijn vader of mijn moeder. Ik wist dat het niet mocht. Misschien heb ik ze ook niet geplukt, maar was dat mijn heimelijk verlangen en nu het verkeerd opgeslagen beeld in mijn hoofd, voor altijd.
Ik groeide op in een stad die tegelijk met mij opgroeide. Onze melktanden vielen uit, we werden mondiger. Ik maakte ruzie met jongetjes in het hofje achter ons huis en kijk nu nog steeds tegen de littekens aan in mijn gezicht als ik mij opmaak voor de spiegel. Het hele land lachte om Almere, en toch kwam het halve land er wonen.
Er kwamen clubs en cafés en mooie winkels, nieuwe stadskernen. Nieuwe herinneringen. Nieuwe ruïnes, zoals het kasteel, de mooiste mislukking die je een stad kunt gunnen. Als tiener probeerde ik door het hek een glimp te vangen van de Disney-achtige wereld die ze daar aan het bouwen waren. Het was een uit argeloze dromen opgeklommen illusie waar het in de hele stad over gonsde. Maar het kwam nooit af.
Als diepe groeven in het gezicht van een vrouw die ooit de mooiste van haar klas moet zijn geweest.
Ik zal nooit vergeten dat er een nieuwe ondernemer kwam met een halfbakken verhaal, maar volgroeid geloof dat hij het kasteel af zou kunnen krijgen. De poorten gingen voor een dagje open. Ik stond in de rij om dwars door de ruïne zijn met potlood getekende dromen met eigen ogen te bewonderen. Ook die plannen zijn inmiddels aan diggelen, maar wat ik zag was waanzinnig. Een half af kasteel, met overwoekerde tuinen. Prachtig in tragiek. Ik wou dat de stad meer ballen had. Dat de burgemeester gewoon zou roepen: weet je wat, we maken die plek begaanbaar, maar we laten het zoals het is. We omarmen ons eigen falen. We laten het overwoekeren met planten die de tegels met hun levenslust beklimmen. We slopen de hekken, voorgoed. Opdat die restanten als een soort Colosseum van onze nieuwbouwstad doen herinneren aan onze eigen geschiedenis, kort, maar toch even geleden. Zoals de kapotte huizen die ik onlangs op vakantie in Havana zag: als een souvenir uit een voorbije tijd. Als diepe groeven in het gezicht van een vrouw die ooit de mooiste van haar klas moet zijn geweest.
De geschiedenis van een plek geeft haar karakter, mits de verhalen zich kunnen stapelen en met al hun lelijkheid mogen bestaan. We hoeven niet alles te blijven poetsen tot het glimt, dat is ongeloofwaardig. We hoeven niks hoog te houden. We mogen gewoon zijn. Verhalen zijn saai zonder fouten, zonder spijt. Lagen van liefde, lagen van verdriet, lagen van gebeurtenissen. Het verhaal van een stad is als een boomstam, die groeit met alle jaren en als je naar de dwarsdoorsnee kijkt zie je welk jaar mager was en welk het meest gezond. En alle jaren mogen er wezen.
Het is niet aan mij om te dicteren wat geschiedenis is, maar een ding is zeker: volwassen zijn betekent ook je gebreken erkennen. Ook als stad. Als we de hekken opengooien naar ons eigen falen, hoeven we nooit meer bang te zijn dat een ander het onthult. Wie stevig in zijn schoenen staat, valt nimmer zomaar om.