aan het woord

Heel confronterend en ook ongemakkelijk

Bestuurslid Fatiha el Hamdaoui over de verborgen armoede van Pascal Vanenburg

‘Ik was op 30 januari toen wij onze blik op het jaar 2018 hadden al diep onder de indruk van het verhaal van Pascal Vanenburg. En nu ik alle publicaties nog een keer lees en ook de reactie van Jerzy Soetekouw op het verhaal van Pascal Vanenburg raakt het mij weer.’    

‘Ik werk dagelijks in het sociaal domein waar we te maken hebben met zeer kwetsbare burgers. Anders dan in beleidsnota’s maakt het verhaal van Pascal zo beeldend hoe verborgen armoede er in de praktijk uit ziet. Verborgen armoede in een welvarend land. Het zou niet mogen. Ik moet regelmatig denken aan het verhaal van Pascal als ik zelf bij de kassa van een supermarkt sta en de rij wordt opgehouden doordat iemand nog een paar centen bij elkaar moet zoeken in verschillende zakken van zijn/haar kleding om de boodschapjes af te kunnen rekenen. Heel confronterend en ook ongemakkelijk. Hoe vervelend dat ongemak ook is, het maakt in 1 klap duidelijk waarom we ons moeten blijven inzetten voor inclusiviteit, gelijke kansen voor iedereen. En het versterkt mijn motivatie mij in te zetten voor bestaanszekerheid van kwetsbare mensen.’

(c) Pavel Ananich voor Avanti

Het verhaal van Pascal Vanenburg

Ik voel al het speeksel uit m’n mond verdwijnen terwijl de caissière het een na het andere item over de scanner haalt. Piep. Piep. Onaangename tintelingen kruipen van m’n nek naar m’n vingertoppen en weer terug. Nauwlettend hou ik het schermpje achter haar in de gaten, het oplopende bedrag. Ik heb bij elk product dat ik in m’n mandje legde meegerekend. Alles afgerond naar boven, voor de zekerheid. Ik bid tot een god waar ik niet echt meer in geloof dat ik geen fouten heb gemaakt. Dat heb ik niet. Ik reken het bedrag af, heb bijna exact dat contant in m’n zak zitten. De opluchting die ik voel bij het inpakken van m’n boodschappen is weg zodra ik de deur van de supermarkt uitloop. Vanavond hebben we eten, morgen ook. Maar overmorgen?

In 1978 werd ik wellicht voor iets meer dan een dubbeltje geboren, nauwelijks een jaar later was ik al flink in waarde gedaald. Mijn vader besloot dat hij elders gelukkiger was en liet mijn moeder achter met twee kinderen en een veroordeling tot de bijstand. Of we arm waren weet ik niet. In zo’n situatie kan het nauwelijks dat we het niet waren, toch herinner ik me niet ooit iets tekort te zijn gekomen. Ja, ik werd weleens gepest omdat iedereen op het schoolplein de nieuwste Nikes of LA Gears had. Aan de zijkant van mijn schoenen stond met dikke letters “Eve and Adam”. Schoenen die in grote graaibakken bij de Bristol lagen. Ik deed of het me niet deerde en eerlijk, littekens op m’n ziel heb ik er ook niet van. En terwijl ik m’n moeder jarenlang keihard zag studeren en daarna nog harder zag werken voor een bescheiden loon, gingen alle feestdagen gepaard met mooie cadeaus en was er altijd ruim voldoende te eten. Alleen in de zomermaanden was het soms lastig, als ik al m’n vriendjes had uitgezwaaid voor de vakantie en ik niets te doen had omdat wij weer een jaar moesten uitstellen.

Toen ik jaren later zelf een zoon kreeg, verkeerde ik in een allesbehalve luxueuze positie. Ik had niet eens een vast adres, maar zat in een anti-kraakpand waar elk moment de brief op de mat kon vallen dat het tijd was om te verkassen. Ik was net met de zoveelste studie gestopt, sprong van het ene baantje naar het andere, op zoek naar wat ik nu precies wilde in het leven. En of ik überhaupt wel iets wilde. Hij kwam onverwacht. Ongepland, maar verre van ongewenst. Hij gaf me een doel: de beste vader zijn die hij maar hebben kon. Maar ook hij kreeg een valse start. Twee ouders met een schamel inkomen die ook nog eens niet bij elkaar waren. Een daarvan zonder huis. Ik zette een lijn uit voor mezelf, een lijn om m’n zaakjes op orde te krijgen, en volgde die. De weg van het dubbeltje naar het kwartje. Ik werkte een tandje harder, twee tandjes, vond een huis. Ik maakte promotie, sprong naar een nieuwe, betere baan, klom op, wisselde weer van werk, klom verder.

(c) Pavel Ananich voor Avanti

Wie niet beter wist, zou zeggen dat ik goed bezig was. Zag je me tijdens kantooruren dan zag je me in een keurig pak, de nieuwste telefoon en laptop van de zaak en een glimmende auto, vers uit de showroom, onder m’n gat. Thuis had ik nog steeds niets. Het overgrote deel van m’n inkomsten ging op aan vaste lasten en achterstallige rekeningen. Wat overbleef ging naar wat m’n kind dan ook maar nodig had. Thuis was de koelkast leeg, ging ik vaker wel dan niet met honger naar bed en stond ik met honger weer op. Een sociaal leven had ik amper. Schaamte voor die eeuwig lege portemonnee, niet uit kunnen gaan, met lege handen naar verjaardagen moeten, zorgde ervoor dat ik thuisbleef, achter de gordijnen, waar niemand m’n maag hoorde knorren.

In 1978 werd ik voor iets meer dan een dubbeltje geboren, nauwelijks een jaar later was ik al flink in waarde gedaald.

Een paar jaar vol minuscule stapjes voorwaarts later dacht ik dat ik er was. Voor het eerst in m’n leven had ik niet het gevoel bij de onderste laag van de samenleving te horen. En ik was er klaar voor: klaar om m’n zoon in huis te nemen en ervoor te zorgen dat hij nooit meer iets tekort zou komen. Een gedachte die, zo zou al heel snel blijken, veel te optimistisch was.

Voor wie gewend is aan kruimels lijkt een snee brood al snel een volwaardige maaltijd. Als alleenstaande ouder moest ik aanpassingen doen die grotere gevolgen bleken te hebben dan ik had voorzien. De uren die ik minder kon werken resulteerden in te weinig geld om met z’n tweeën van rond te komen, maar te veel voor wat voor steun dan ook. Met zuinig leven ging dat even goed. Ik had wat opzij kunnen zetten, we redden ons wel. We gingen samen op vakantie, mijn eerste in ruim een decennium, en ik nam me voor nooit meer niet te gaan. Kort daarop werd ik niet ontzien bij een bezuinigingsronde en alles waar ik jaren naartoe had gewerkt stortte als een kaartenhuis in elkaar. Van de een op de andere dag was ik terug bij het dubbeltje dat ik waarschijnlijk altijd al geweest was.

Te trots om ergens aan te kloppen – was ik niet een volwassen kerel die de zorg voor een kind op zich had genomen? Nou dan – stortte ik me als zelfstandige op een vak waar ik niet voor naar school geweest was en werkte ver onder de marktprijs. Een parttime baantje ernaast om in elk geval de huur te kunnen betalen. En opnieuw de schaamte van het niets hebben. Ik sloeg het ontbijt over, tijdens de lunch maakte ik wandelingen in m’n eentje zodat niemand zag dat ik niet at en ’s avonds toverde ik een eenpersoonsmaaltijd op tafel en zei m’n zoon dat ik al gegeten had. Als hij naar bed was schrokte ik dat wat hij had laten staan naar binnen. Steeds vaker wanneer hij ergens om vroeg of iets nodig had, hoorde ik mezelf zeggen: misschien volgende maand. Wetende dat het ook dan niet zou gebeuren.

Tijdens de lunch maakte ik wandelingen in m’n eentje zodat niemand zag dat ik niet at

Inmiddels ben ik opnieuw opgekrabbeld, doe ik wat ik altijd heb willen doen en sta ik sterker dan ooit. Of m’n zoon destijds wist hoe mager de jaren waren, weet ik niet. Misschien kwam hij nooit echt iets te kort, zoals ik vroeger. Ik hoop daarop terwijl ik nog steeds slecht slaap om alles wat ik hem heb moeten onthouden. Ik ben streng voor hem, onredelijk soms. Vooral als het om school en toekomstplannen gaat. Word boos als hij een laag cijfer haalt of zijn zakgeld aan iets onzinnigs uitgeeft. Ik wil hem behoeden voor de valkuilen waarin ik zelf ben gaan staan, hem handvatten geven om het gebrek aan die zilveren lepel bij zijn geboorte te compenseren. Hij moet en zal het beter doen dan zijn vader. En ik? Ik weiger te geloven dat wie voor een dubbeltje geboren wordt zich daar maar bij moet neerleggen. Het kwartje is opnieuw in zicht en verdomme, ik zal het halen.