aan het woord
Liefdesrevolutie
Gaan we in de nabije toekomst anders nadenken over onze inclusieve samenleving?
‘Ooit hangen er foto’s van dit kabinet als laatste stuiptrekkingen in het museum van oud zeer,’ stelt Mounir Samuel.
Ik ben een liefdesbaby, kind van twee ouders uit botsende culturen. Dochter van ouders die van hun ouders niet samen mochten zijn. Zoon van ouders die zich een dochter wensten. Toen mijn ouders trouwden, was er geen kerk in Schiedam die de deuren voor hen wilde openen. Uiteindelijk dreigde een dominee hen dan maar op de trappen van de Grote Kerk te huwen, moeizaam ging de deur op een kier. Mijn vader, een Koptisch-christen, zou zich slechts als zodanig voordoen om een visum te krijgen, zo beweerden boze tongen. Ook toen heerste de angst voor ‘de moslim’. Mijn Hollandse grootouders zagen mijn vader als een goddeloze fraudeur, een Moor uit den vreemde. Mijn moeder werd door mijn Egyptische grootouders, daar ver in een arme volkswijk in Cairo, als een al even goddeloze, Westerse losbol gezien. Vooroordelen zijn van alle tijden.
Mijn ouders trouwden ondanks de angsten van hun ouders. Ik leef en heb lief ondanks de angsten van mijn ouders, die – o, ironie – al even grote moeite hebben met mijn geaardheid, gender en liefde voor een Marokkaans-Nederlandse vrouw die voor de duidelijkheid wél moslim is. De geschiedenis herhaalt zich en neemt bijzondere wendingen door de tijd.
Het verhaal van mijn ouders staat niet op zichzelf. Het is exemplarisch voor de zeitgeist. De hippiegeneratie die gezellig Kumbaya zong, heeft zich tot éénkennige, eigengereide nationalisten ontpopt. Ieder offer lijkt hen teveel: voor de nieuwe generaties of voor die zogenaamde ander, nu ook al decennia woonachtig in Nederland. Ik werd geboren in Amersfoort en ken als rechtgeaarde protestant niet één, maar twee coupletten van het Nederlandse volkslied. Mijn Hollandse familie is calvinistischer dan Calvijn. Zoveel jaren na de komst van mijn vader zijn ze nog even xenofoob en bang. Mijn vader blijkt voor hen, bij nader inzien, een uitzondering en toch wel een goede man.
Ik lees op Facebook dagelijks dat ik naar mijn eigen land terug moet keren, mijn politieke commentaren worden door publiek beantwoordt met verontwaardiging en uitspraken als “hoe durf jij onze regering te bekritiseren”, oudere mensen – die overigens jonger zijn dan mijn eigen oma uit Hoornaar – proberen me een lesje Nederlandse geschiedenis te leren, bij het signeren van mijn boeken krijg ik te horen dat mijn Nederlands best aardig is en tenslotte schijn ik nog steeds te moeten leren “hoe wij dingen in Nederland doen”.
Ik ben een telg uit een familie van verzetshelden – maar waar nu angstig naar moslims wordt gewezen. Waar mijn eerste en tweede coming out beantwoord worden met halsstarrig stilzwijgen.
Mijn familie heeft een identiteitscrisis zoals de Nederlandse samenleving die heeft. Zestien jaar aan identiteitspolitiek legt slechts bloot hoe diep het hokjes en vakjes-denken geïntegreerd is. Zoals zoveel generatiegenoten voel ik me vervreemd van deze werelden van wit en zwart. Schijntolerantie en slap gedogen, gebrek aan acceptatie en oprecht mededogen. Word ik door mijn bi-culturele afkomst niet al pijnlijk met de neus op de feiten gedrukt, dan wel door mijn slechtziendheid, “afwijkende” gender-oriëntatie of religieuze fascinatie. Ik bots niet af en toe op discriminatie; ik ontworstel me met moeite uit een dagelijkse dans. Ik vrees niet de dreiging van geweld; ik leef met de constante aanwezigheid van verbale en fysieke confrontatie. Ik hoor niet van racisme; ik ontmoet het iedere dag.
'Zoals zoveel generatiegenoten voel ik me vervreemd van deze werelden van wit en zwart.'
Wanneer ik naar onze verhitte maatschappelijke debatten kijk denk ik aan die twee miljoen kinderen met meer dan één cultuur of kleur. De geschiedenis staat aan onze kant. Er is wel degelijk een liefdesrevolutie aan de hand. Zoals mijn grootouders niet konden voorkomen dat ik geboren werd, zo kan deze samenleving niet voorkomen dat de liefde uiteindelijk al die angsten overwint. En dat er telkens een nieuwe geboorte plaatsvindt. Van een volgend multi-dimensionaal kind. Voorbij kleur of geografische grens, vormt zich langzaam een nieuwe mens.
In mij kolkt het bloed van kolonisator en onderdrukte, wit en zwart, meerderheid en minderheid, koopvaarder en arme boer, verzetsstrijder en angsthaas, man en vrouw, hetero en verborgen homoseksueel, gelovige en twijfelaar, stedeling en plattelander, slachtoffer en mishandelaar, opstandeling en dienaar Gods, kortom onze collectieve geschiedenis. Vraag mij niet partij te kiezen of kleur te bekennen, want in mij huist de hele samenleving, ik omarm mijn pluriforme identiteit, weiger in ons één-dimensionale concours mee te gaan.
Ik ben een stille revolutionair. Mijn bestaan bewijst de onafwendbare verandering en geboorte van een nieuwe tijd. Dit is een demografische verzetsstrijd. Ooit lachen we om deze pijnlijke weeën en krampen die ons land doormaken. Ooit hangen er foto’s van dit kabinet als laatste stuiptrekkingen in het museum van oud zeer. Ooit wordt er eindelijk erkenning gegeven aan onze prachtige diversiteit. Ooit danken we de opstandigheid van de liefde. En ooit is de strijd van nu, de angst van weleer.