podcast

Pioniers

Mina Etemad weet dat we onze wereld delen met veel verschillende soorten levens. In ons maandprogramma staan dit keer eens niet de menselijke verhalen centraal, maar juist die andere wezens en organismen die het leven zo mooi maken. En Mina beschrijft in haar podcast hoe de dieren, planten, bomen en schimmels waarmee we onze stad en omgeving delen, eigenlijk tegen onze stad aan kijken.

Ooit zwommen hier vissen; de grond was toen een bodem. Geen enkele boom had in die omstandigheden kunnen overleven, maar nu is de bodem een grond waar wortels zich elke dag dieper in graven. Misschien stuiten ze op vissenskeletten, op schelpen of op sporen van waterplanten. Maar nooit komen ze oude wortels tegen – alle bomen hier zijn immers pioniers.

Hun thuis is altijd toegekend door mensen; die bepalen de rijen waar de bomen in komen. Net als hun eigen buurten delen ze de bomen in in wijken. Rechte vlakken om het overzicht te behouden, grenzen te stellen en efficiëntie te realiseren. Beton, asfalt, water of gras belemmeren de boomwijken onderling te communiceren. In de wijken zelf is er voortdurend contact. Door de grond, via hun wortels, via zwamdraden, beroeren de bomen elkaar en vertellen over hun welzijn en de omstandigheden waarin ze leven. Ze laten weten welke insecten op hen zitten of hoeveel water ze aan de grond kunnen onttrekken. En ze delen wat ze kunnen missen aan eten. Hier, wat nitraat voor jou, je lijkt het nodig te hebben. En wat suiker voor jou, want ook jij moet blijven groeien.

Sommige wijken zijn symmetrisch, al is dat niet iets waar de bomen om geven. In het Cirkelbos houden de beuken zich voornamelijk bezig met wiskundige data. Elke dag tellen ze samen het aantal verstreken uren. Negen, tien, elf, twaalf… Ondertussen houden ze nauwgezet de temperatuur bij, want ze moeten er zeker van zijn dat het niet nog herfst is. Pas als de dertien uur is aangetikt en pas als ze concluderen dat het vandaag warmer was dan een week geleden, nemen ze samen de beslissing: we gaan de knoppen openen, want jongens, nu is het echt lente. Een zwarte walnoot in dit bos, ergens tussen deze beuken, tussen wilgen en elzen, heeft het voor elkaar gekregen een omtrek van 1 meter 40 te behalen. Net iets dikker dan de rest van diens buren. Het is een enigszins eenzame prestatie, zoals deze boom dat graag wil. Niet voor niets scheidt die een goedje af, dat door de grond trekt en uit de bladeren valt, waardoor diens voeteneind ietwat onbedekt blijft. Als de walnoten rijp zijn vallen ze met een tok op de grond – er zijn geen struiken om hen een zachte landing te laten maken.

Aan de oostkant van dit bos bevindt zich een andere wijk met soortgenoten. Maar de twee kanten kunnen elkaar niet horen, want meters asfalt en een sloot verhinderen communicatielijnen. Soms voert een windvlaag de zaadjes van de bomen hier naar de wijk met de Kathedraal, maar berichten bovengronds zijn meestal onverstaanbaar voor bomen. De populieren van de Kathedraal dachten een paar jaar geleden dat ze allemaal zouden sterven. Een paar van hen moest plots afscheid nemen toen een storm bruut hun basten brak. Maar daarna kregen de overlevenden nieuw voedsel en zijn ze hun toekomst wat zekerder. Niet dat ze een optimaal leven hebben – de grond rondom hen is best ingeklonken door alle stappen die mensen bij hen nemen. Hun beukenburen zo’n vijftig meter verderop genieten, door de afwezigheid van paden, van wat losser zand waar water langer in blijft hangen.

In het noordoosten, aan de Oostvaarders, bevindt zich een wijk waar de dood wel veelvuldig heeft huisgehouden. Een paar jaar geleden voelden de eerste essen daar al een schimmel neerstrijken op hun bladeren. Ze zonden een boodschap uit naar hun soortgenoten, want ze wilden de rest voor de ondergang behoeden. Maar het mocht niet baten. Alle andere bomen voelden het leven langzaamaan uit de essen vloeien.

Nu is de wijk één soort boom armer, al staan de geraamtes van een paar van die essen er nog. Hoewel levenloos, geven ze wat beschutting aan jonge bomen, en allerlei insecten doen zich maar al te graag te goed aan hun karkassen. Een paar van die gestorven essen heeft een hele nieuwe gedaante gekregen. Een van hen is een tafelblad geworden in een huis een paar kilometer verderop. Ze is een groot deel van zichzelf verloren. Als ze nog wortels had om mee te voelen, zou ze net dicht genoeg bij een van de eiken aan de Hagevoortdreef staan om met hem te praten.

Die eik heeft buren aan zijn linker- en rechterkant waar hij mee converseert. Hij voelt niet zo goed hoeveel het er zijn aan elke kant, maar hij weet wel dat ze eerst met meer waren. De eiken aan de Godendreef zijn degenen die zijn weggerukt, die een nieuwe balans moesten zien te vinden. Deze eiken voelen via de grond niet meer de verwantschap met de eiken die ze achterlieten aan de Hagevoortdreef, daarvoor staan te veel wegen en cement in de weg. Maar ze delen nog wel dezelfde herinneringen. In hun basten zitten dezelfde voedingsstoffen en ze hebben nog hetzelfde bloeiritme. Ze weten dat ze allemaal een jaar voor de scheiding een rijk jaar hadden waarin de eikels maar bleven vallen. Toen volgden drie sobere jaren. Nog steeds overleggen de Hagevoortdrevers en de Godendrevers over dezelfde zaken en komen tot dezelfde conclusies: rustig aan dit seizoen, volgend jaar geven we weer veel eikels.

De Godendrevers zijn iets gelukkiger dan degenen die ze achterlieten, want hier wonen ze in een echte wijk. Aan de Hagevoortdreef was te weinig variatie en te weinig oppervlak om goed te kunnen gedijen. Geen boom wil immers leven in eenzaamheid.

De plataan in het Homeruskwartier heeft zich maar in dat lot berust. Zij groeide lange tijd op in een hechte gemeenschap en is tientallen jaren ouder dan deze stad zelf. Toen ze nog jong was en ergens in het zuiden woonde, was het land waarop ze nu staat nog compleet bedekt met water. Ze wist niets van wat zich hier voltrok. Maar op een dag voelde ze hoe een deel van haar wortels werd afgesneden en plots moest ze maar in deze nieuwe omgeving aarden.

Waar ze eerst tientallen medeplatanen voelde, voelt ze nu alleen wat struiken en een aantal kleinere bomen. Er is weinig om over te converseren. Ze draagt een eeuw aan herinneringen met zich mee en had die zo graag met vele anderen willen delen.

Ze mag ouder zijn dan de stad, ouder dan de mensen die langs haar lopen, ouder dan alle vogels, insecten en muizen die op haar komen zitten, haar leven is nog lang niet verstreken. Ze strekt haar wortels uit, dieper en dieper trekt ze de grond in, op zoek naar ander leven. Misschien leeft zij nog vier eeuwen. Misschien overleeft ze talloze stormen, schimmels en insectenplagen. Misschien zijn er dan nog meer huizen, of misschien is dit land dan alweer ondergelopen. Misschien sterft ze in eenzaamheid, misschien sterft ze vroegtijdig omdat ze plaats moet maken voor gebouwen. Maar heel misschien mag ze hier haar oude dag doorbrengen, misschien mag ze dan zo diep gaan als ze kan, zonder belemmerd te worden. En wie weet, misschien lukt het haar dan ooit, op een dag, om de nakomelingen van de beuken in het Cirkelbos, de populieren van de Kathedraal of de eiken aan de Godendreef aan haar uiteindes te voelen.