aan het woord
Proteïne pastoor
De worstelingen van een vegetariër
Sven is als sinds zijn kindertijd vegetariër en heeft in al die jaren duidelijke regels voor zichzelf opgesteld. Geen vlees, vis of gelatine, wel zuivel en kaas. Werd hij daar vroeger nog op aangesproken, inmiddels is vlees minderen al zo gemeengoed geworden dat hij niks meer hoeft uit te leggen. Maar hij kijkt nu zelf kritisch naar zijn vegetarische leefregels. Want waar komt al die soja eigenlijk vandaan?
Mijn eerste rebelse daad als puber: ik besloot vegetariër te worden. In mijn herinnering was ik ergens rond de zestien, maar volgens mijn moeder was het twee of drie jaar eerder. Ik deed dit niet om de wereld te redden, niet om mezelf beter te voelen dan andere mensen, maar heel simpel, omdat ik vlees en vis niet lekker vond. Iedere avond zat ik met lange tanden op een lap dood dier te ploeteren. Met weerwoord van mijn moeder – “Vlees is duur, dus opeten” kon ik weinig. Het was puur egoïsme dat ik bedacht; als ik nou vegetariër wordt, dan hebben we deze discussies niet meer. Dat het drie dagen voor kerst was en mijn moeder het hele kerstmenu al bedacht had, was misschien wel een beetje een rotstreek.
Vanaf dat moment kwam ik in een bijzondere wereld terecht. Een wereld waarin kartonnen schijven doorgingen voor vleesvervangers en macrobiotische winkels werden bevolkt door wandelende clichés. Dat trok in de jaren die volgden gelukkig bij, er kwamen heerlijke alternatieven voor vlees en biologisch werd hip. Maar het meest bijzondere in mijn eerste jaren was dat ik me opeens continu moest verantwoorden voor de keuzes die ik maakte. “Maar draag je wel leren schoenen?” “En kaas en eieren, eet je dat wel? Dat is ook zielig toch?” “Mis je dan geen belangrijke voedingsstoffen?” “De mens is toch gemaakt om vlees te eten? Waarom hebben we anders snijtanden?”
Lange tijd vond ik dat lastig, want hoewel ik begon uit eigenbelang, groeide wel het besef dat er iets volledig mis was met de vlees- en visindustrie in de wereld. Een aflevering van The X-Files waarin Mulder en Scully voor onderzoek naar misstanden in een kipverwerkingsbedrijf terecht kwamen maakte al enorme indruk, maar dat was nog fictie. De werkelijkheid bleek vele malen erger. Beelden uit megastallen en slachterijen kerfden zich in mijn geheugen. Hoewel ik, in tegenstelling tot enkele vrienden, nooit meer de behoefte voelde om vlees te eten als ik het ergens rook, ben ik er van overtuigd dat zelfs áls ik het ooit weer zal willen eten, ik het niet meer zal doen. Waar houden persoonlijke voorkeuren op en nemen principes het over? En waarom moest ik me opeens gaan verantwoorden voor wat ik niet at?
Er ontstond een verzameling regels waar ik mezelf aan ben gaan houden. Geen vlees en vis, wel kaas en ei, geen gelatine. Geen preken naar anderen, geen eten dat in aanraking is geweest met vlees of vis. Een lukrake, hoogst persoonlijke mix van wetten, met als enige logica dat het míjn wetten waren en ik me daar goed bij voelde. Menig uurtje heb ik geduldig proberen uit te leggen ‘waarom’ als mensen er naar vroegen. En lukte het een keer niet met geduld, dan overdreef ik een beetje. Zo bood een vriend me ooit een kom soep aan met gehaktballetjes en stelde voor om de balletjes eruit te halen voor me. Super vriendelijk en er zijn genoeg veggies die daar geen probleem mee hebben, maar ik hield me strikt aan mijn regel en vertelde hem dat vlees en vis voor mij was zoals poep. Zelf gaf hij toe dat als ik poep uit de soep zou vissen, hij ook liever bedankte voor een kommetje.
Ik hield me strikt aan mijn ‘geen preken’-regel
In de jaren die volgden evolueerde het gesprek naar aanleiding van mijn eetgewoontes. In plaats van alleen maar een spervuur aan vragen, begonnen mensen standaard hun eigen eetpatronen te vervlechten in het gesprek. ‘Ik eet zelf ook weinig vlees hoor. Maar ik zou niet zonder kunnen. Zo’n lekker kippetje/biefstukje/frikandelletje.’ Zonder dat ik iets zei, want ik hield me strikt aan mijn eigen ‘geen preken’-regel, leek het alsof mensen zich schuldig voelden en verantwoording wilden afleggen. Op momenten voelde ik me de proteïne-pastoor die een biecht afnam.
Inmiddels zijn we enkele decennia verder en raakt het gesprek over wat je wel en niet op je bord legt, vervlochten met discussies over milieu, duurzaamheid en klimaatverandering. Daarmee schuift het gesprek regelmatig richting extremen. En net als ik ooit zelf deed, lijkt er daarbij zo nu en dan een beetje te worden overdreven. Dan ontstaat er bijvoorbeeld een onzinnige rechtszaak over of iets wel of geen vegetarische kip of worst mag heten. Alsof dat stuk schnitzel of ondefinieerbare lapje vlees dat in de supermarkt ligt nog enige herkenbare relatie heeft tot waar het ooit vandaan kwam. Verantwoording afleggen is vervelend, ik weet er alles van. Mensen voelen zich snel persoonlijk aangevallen. Opeens gaan sommige vleeseters dan een extra biefstukje bakken, ‘om die deugneuzerige geitenwollensokkensabbelaars een lesje te leren’. De beste verdediging blijft de aanval.
Wat me opvalt is dat ik persoonlijk al enige tijd behoorlijk buiten schot blijf. Mijn persoonlijke eetgewoontes zijn geen opgejaagd wild meer, ik mag rustig rondscharrelen en heb clementie. Ik doe het immers al jaren ‘goed’. Maar is dat terecht? Want al een poosje knaagt de gemakzucht van mijn vegetariërschap. Dat begon toen ik ooit een aflevering op televisie zag waarin Jamie Oliver eigenhandig een rund slachtte. Je zag dat het hem heel wat deed om het leven uit het beest te zien wegglijden. Ik keek met diep respect naar wat hij deed en vond wat hij daarover zei heel krachtig: “Als ik er mee kook, hoor ik ook te weten waar het vandaan komt.” Ik knikte instemmend naar de televisie. Hoeveel mensen zouden er nog vlees blijven eten als ze eerst zelf het beestje de nek om zouden moeten draaien? Als ze met eigen ogen zagen welke martelingen de proteïne op hun bord had moeten ondergaan?
Vanuit mijn vegetarische toren voelde ik me vergenoegzaam boven al die hypocrieten staan. Het besef dat ik een hooghartige sukkel was, kwam pas wat later. Want wat weet ik nou helemaal over de vegaburger die op mijn bord ligt? Wat is er allemaal nodig om de sojabonen te krijgen waar ze van gemaakt worden? Wat zijn de arbeidsomstandigheden van de mensen die de soja verbouwen? En eet ik niet voor ieder gemist stuk vlees extra kaas, ei en noten? En hoeveel water is er wel niet nodig om een avocado te telen? Natuurlijk heb ik wel eens geprobeerd om op dat soort vragen antwoord te krijgen en even vaak verdwaalde ik dan in schemerwerelden, vol uitvoerige en onleesbare rapporten, onderzoeken die elkaar tegenspreken en links en rechts die om het hardst claimen de juiste cijfers te hebben.
Hoog vanuit mijn vegetarische toren voelde ik me vergenoegzaam boven al die hypocrieten staan
Te makkelijk heb ik lange tijd gedacht: nou ja, als vegetariër ben ik toch het probleem niet, laat maar. Met de halve wereld die in de fik staat moet ook ik weer eens goed nadenken over mijn patronen en gewoontes. Maar waar te beginnen? De waarheid is dat ik er momenteel niet helemaal uitkom, dat ik niet weet waar ik moet beginnen. Misschien zou het helpen als ik in ieder geval weer eens verantwoording zou moeten afleggen voor wat ik wel en niet eet. Dus, zie je mij nou de komende periode op een blok tofu knabbelen, kom me alsjeblieft de oren van mijn hoofd vragen.